Contact en angst
Op dit moment ben ik bijna dagelijks aan het invallen in de kinder- en buitenschoolse opvang. Het past zo goed in mijn visie op onderwijs (spelend leren van het leven zelf) en ik word er echt heel blij van dat ik dit als mezelf, en met mezelf als instrument, mag doen. Het grootste deel van mijn tijd mag ik letterlijk in contact zijn met kinderen, collega’s en ouders. Super leuk om te doen, en ik hoop het nog lang vol te kunnen houden!
En ja, ik vind het ook heerlijk om met baby’s, peuters en kleuters te werken. Ik hoor daardoor bij de minder dan 1 procent van de mensen die als man werkt (en wil werken 😉 ) met baby’s in de kinderopvang ( RTL Nieuws, 2019). Dat vind ik soms jammer en als ik de verhalen hoor van veel ouders, collega’s en de kinderen ben ik niet de enige die dat jammer vindt. Veel ouders kiezen er ook voor om de opvoeding samen te doen, als man en vrouw. Zoals Bregman (2019) aangeeft vonden zelfs onze vroege voorouders het heel normaal om samen de kinderen op te voeden: “Voor het grootste deel van onze geschiedenis waren vrouwen en mannen zo goed als gelijk. De oerman was waarschijnlijk geen macho, hij was eerder een protofeminist”. Bijna iedereen die ik spreek is het ermee eens dat kinderen veel (kunnen) leren van vrouwen én van mannen in hun leven! Dus ik ben blij dat het voor mij voelt alsof 99% van ouders en collega’s blij met mij zijn als man in de kinderopvang! ♥
En dan is er ook die andere kant. De kant van de angst, omdat er verschillende misdadige mensen ernstig misbruik hebben gepleegd in het verleden en vast (helaas) ook nog wel in de toekomst. Als ik lees dat er zelfs (voor mij tot het schrijven van dit artikel nieuwe) woorden, zoals ‘hurtcore’ zijn voor een nog extremere vorm van kindermisbruik, krijg ik pijn in mijn buik van het ellendige gevoel dat dit nieuws mij geeft (RTLNieuws, 2019).
De overheid, de pedagogische professionals en ik denk zelfs alle opvoeders, doen er gelukkig alles aan om kindermisbruik voor altijd onmogelijk te maken! Niet alleen een geldige VOG, maar ook een constante screening via het personenregister. Een prima zaak! Ik zie het namelijk als ons werk en onze plicht als opvoeders te zorgen voor een veilige omgeving, waarin kinderen zich kunnen ontwikkelen als de mensen die ze zijn. Of dat nu op school is of in de opvang of de sportclub, of in de buurt, e.d. maakt in mijn ogen niets uit. Opvoeden doen we immers altijd samen (De Winter, 2011).
Niet lang geleden sprak ik een moeder. Haar dochter was seksueel misbruikt toen ze 1,5 was. Het meisje vertrouwde daarna geen enkele man meer (en haar moeder ook niet) tot ze als puber een gymleraar kreeg die haar eindelijk weer uit dat trauma kreeg. Wat een heftig verhaal, de tranen stonden in mijn ogen toen ze het vertelde, en zo ken ik helaas nog veel meer persoonlijke verhalen van mishandeling. Ik begrijp dus zeker de angst. Ik ben ook vader en moet er niet aan denken dat mijn kinderen, op welke manier dan ook, mishandeld zouden worden. Vanwege die angst zijn er groepen ouders die met elkaar hebben besloten dat mannen niet bij en met hun kinderen aan het werk mogen. Om die reden ben ik als pedagogisch medewerker al meerdere keren van groepen weggestuurd of zijn opdrachten geannuleerd omdat ik man ben. Afgezien van het feit dat ik dit discriminatie vind, zie ik het ook als een bijzondere keuze, omdat mensen zich puur laten leiden door die angst en vooroordelen, en dat is in mijn ogen ongezond (voor ouders én voor de kinderen). Maar helemaal naïef zijn en denken dat zo iets jou of mij nooit zal overkomen vind ik ‘je kop in het zand steken’. Want zoals gezegd zijn er nog steeds misdadige mensen die hun eigen zieke behoeftes belangrijker vinden dan een ander mens en zo andere levens compleet verwoesten.
Maar hoe kan het dan wel? Ik kan daar geen direct antwoord op geven. Ieder mens is immers anders en uniek. Maar ik kan wel vertellen hoe ik daar zelf mee omga en waarom ik de dingen doe zoals ik ze doe. Ik hoop dat jij daar inspiratie uithaalt voor je eigen handelen in de praktijk, of je nu leerkracht bent, pedagoog, ouder, vrouw of man.
Zelfbeschikkingstheorie
Al sinds ik tijdens de PABO in 2011 de naam ‘Luc Stevens’ hoorde, die de SDT (Zelfbeschikkingstheorie, ook wel zelfdeterminatietheorie) van Edward L. Deci en Richard M. Ryan in Nederland publiceerde als ‘de basisbehoeften van ieder mens’ (2002), voelde ik bij mezelf dat dit inderdaad zo is. Die drie basisbehoeften zijn: Relatie, Competentie en Autonomie. Mijn eigen workshop ‘Leraarschap vanuit je hart‘ koppelt precies deze behoeften aan de praktijk van ‘werken met kinderen’, bijvoorbeeld in de klas of groep. Zoals Martens (2019) het beschrijft zorgt het toepassen van deze SDT theorie voor een omgeving waarin de natuurlijke toestand van ‘intrinsieke motivatie’, die ieder mens bezit, blijft bestaan. Voor mij als pedagoog (opvoeder) is de relatie erg belangrijk, want ik kan nooit weten hoe iemand anders over zichzelf en zijn/haar kunnen (competentie) denkt en welke vrijheden en verantwoordelijkheden (autonomie) ze al aankunnen, door eerst die relationele verbinding aan te gaan. Dat contact, die verbinding, waaruit een relatie in mijn ogen bestaat, is vaak geestelijk contact. Ik stel mezelf dan helemaal open voor de ander. Dat betekent niet dat ik mezelf en mijn eigen grenzen uit het oog verlies. Net zoals Korczak (1928) beschrijft gaat ‘respect’ over “Ik ben ik en jij bent jij, we mogen er allebei zijn en niet de een ten koste van de ander”. We mogen er dus allebei zijn. En in die relatie is niet één van ons meer of minder mens dan de ander. Ik sta dus volledig open voor die ander en laat in die openheid ook telkens mezelf een beetje zien. Het is kijken, actief luisteren, geven en nemen, nemen en geven, en mijn eigen oordelen telkens proberen helemaal uit te zetten. Vanuit die verwondering en nieuwsgierigheid naar en van de ander, die dan kan ontstaan, ga ik op zoek naar de behoeftes van het kind. Wat wil hij of zij doen, kennen en/of kunnen? En hoe kunnen we dat mogelijk maken, en waar? En met wie? Dat kan gaan over “Kan je verhaalsommen maken? Die vind ik zo leuk om te doen”, of “Wil je samen met mij met de poppen spelen?” of “Kan je mijn veters uit de knoop halen?” of “Bestaat God?” of “Waarom ben je kaal?” of een kind dat huilt, of een kind dat naar je lacht, en ga zo maar door.
Fysiek contact
Sluijter (2013) geeft aan dat het wetenschappelijk is aangetoond dat als je een baby niet aanraakt ze ‘ernstige risico’s lopen’: “Zelfs als ze voldoende voeding krijgen, kunnen ze sterven”. Bij een positief onderling contact maakt je lichaam het stofje ‘oxytocine’ aan (Martens, 2019; Mark, 2015; Sluijter, 2013). “Een hoog oxytocinegehalte wordt geassocieerd met een gevoel van vertrouwen en verbondenheid” (Martens, 2019). Andersom herinner ik me een behoorlijk autoritaire manager (hij vond echt dat hij onze ‘baas’ was), die zijn handen wel eens op mijn schouders legde en dan riep: “boys, luister eens even naar me!” Die aanraking veroorzaakte stress bij mij en een sterk gevoel van machtsongelijkheid, waarin ik duidelijk de mindere was. Daardoor voelde ik mezelf niet veilig. Het was voor mij de verkeerde aanraking, op het verkeerde moment, en ik durfde er niets van te zeggen, uit angst voor een slechte beoordeling, of een ‘boze’ manager. Als ik als opvoeder op die manier kinderen aanraak, levert dat dus stress op bij het kind en bij veel herhaling zelf trauma. Aan de andere kant is niet aanraken, zoals net genoemd, ook schadelijk. Het gaat mij daarom als opvoeder om die ‘goede aanraking’. Maar wat is dat dan?
Laatst was ik kinderen aan het helpen met het uitprinten van kleurplaten. Eén kind kwam tegen me aanstaan en zocht op die manier contact. Het was een moment wat voor mij voelde als iets wat Mark (2015) mooi beschrijft in haar boek ‘Pedagogisch contact, Verbondenheid door aanraking’: “Een goede aanraking, op het juiste moment, óók in de beleving van het kind”. Maar hoe weet ik dan of hetgeen wat ik denk te voelen, namelijk dat ze gewoon lekker even tegen me aan wilde staan om op te laden, om even warmte en liefde te voelen, wel ‘goede aanraking’ was? Hoe weet ik in zo’n situatie zeker dat het ‘óók in de beleving van het kind’ het juiste contact is? Eigenlijk is dat heel simpel, maar het gebeurt in mijn ogen niet altijd: Ik kijk naar de reactie van het kind en ik luister actief naar wat hij of zij me vertelt, en soms vraag ik het gewoon. In dit geval vertelde ik dat ik het prima vond dat ze even tegen mij aanstond om ‘op te laden’ en ik vroeg haar of dat ook haar doel was. “Ja”, zei ze “ik vind het gewoon fijn om even tegen je aan te staan en ik hoef geen kleurplaat”. Later die dag kroop een ander kind tegen mij aan tijdens het voorlezen. In dit geval nam ik even aan dat het kind bescherming zocht, dus sloeg ik mijn arm over de schouders van het kind, en bijna hetzelfde moment duwde hij mijn arm weer weg en kroop vervolgens nog dichter tegen me aan. Duidelijkheid zonder een woord te wisselen kan dus ook, zolang je (vooral geestelijk) maar goed blijft ‘voelen’.
En ook met de allerkleinste kinderen doe ik het op die manier. Zeker bij baby’s is er constant contact en heel vaak ook fysiek contact, omdat je ze tilt, luiers verschoont, in en uit bed haalt, de fles geeft, etc… Ik kijk naar het kind, ik praat met het kind, ik laat mezelf zien en probeer rust en warmte uit te stralen. Natuurlijk praat ik ook wel eens met de andere mensen in de ruimte, maar ik blijf ondertussen wel in verbinding met het kindje wat ik bij me mag hebben en die mijn zorg en aandacht op dat moment nodig heeft. Ook bij die allerkleinste mensen vind ik het belangrijk dat de aanraking de juiste is, op het juiste moment, ook gezien vanuit het kind. En hoe mooi is het dan om te zien dat ook die allerkleinste mensen je wel of niet het vertrouwen willen geven en dat je dat ook zo goed kan ‘lezen’ aan hun (meestal non-verbale) uitdrukking. Als je echt in contact, in verbinding wilt zijn en blijft, dan weet je het.
Veiligheid voorop
En gaat het wel eens mis? Ja zeker! Ik leer nog iedere dag en zeker bij het overschrijden van mijn eigen grenzen van veiligheid, zoals bijvoorbeeld twee kinderen die met elkaar in gevecht zijn, vind ik het moeilijk om het fysieke contact zo te hebben dat het ‘ook in de beleving van het kind’ nog steeds de juiste aanraking is. Soms word ik op dat moment zelf geslagen, omdat ik al tussen de vechters in ga staan, waardoor ik, vanwege de pijn, zelf ook wel eens bozer word. Op dat moment sluiten we elkaar buiten. Zijn we ontkoppeld van elkaar en ‘uit contact’. Zoals ook Van Herpen (2013) aangeeft krijg je ook ‘ontkoppeld gedrag’ als je uit contact bent met elkaar. Dat ‘moeten’ we dus altijd zien te voorkomen, door vooral binnen te sluiten en contact te maken. Natuurlijk wil ik niet ontkoppelen, en doe ik mijn best dat ook niet te doen, want ik snap ook dat zelf boos worden en straf geven niet helpt. Onrecht, pijn en verdriet maken mij echter als mens ook wel eens totaal onmachtig, waarbij ik ‘vuur uit mijn ogen’ laat zien en mijn stem dusdanig verhef dat anderen wel eens bang van me worden. Ik hoor vaker van kinderen terug dat ze dat (ook van andere collega’s) als heel onveilig ervaren. Ik ken zelfs kinderen die van school zijn gegaan, omdat ze zich door schreeuwende leerkrachten niet veilig meer voelden op school. Als ik mijn onmacht heb laten zien aan de kinderen bied ik daarna altijd mijn excuses aan. “Ook juffen en meesters maken wel eens fouten”, zeg ik dan. Oefening baart gelukkig ook kunst. Het lukt me nu, na een paar jaar oefenen, steeds beter om zelf duidelijk aan te geven wat ik verwacht van de kinderen. Ze krijgen in zo’n onveilige situatie 1 kans om te stoppen, voordat ik fysiek ingrijp om ze gedwongen te laten stoppen (natuurlijk afhankelijk van de situatie; als een kind zomaar oversteekt als er een auto aan komt waarschuw ik niet en grijp ik direct in…). Die aanraking wil ik dan zo kort mogelijk houden, want het voelt voor mij niet als de ‘juiste aanraking’, en dus voor het kind ook niet. Maar soms moet je als opvoeder een kind voor de veiligheid van zichzelf en de ander beschermen. Dat zie ik als een belangrijke rol van mij als opvoeder. Ik weet inmiddels uit ervaring dat niemand (kind noch opvoeder) zich kan ontwikkelen in de stressvolle omgeving van onveiligheid. Dan staat alleen ‘overleven’ op ‘aan’, meer niet. Ook in mijn rol als ‘zorgdrager voor de veiligheid’ vraagt de situatie altijd om uitleg geven, vragen stellen en goed blijven kijken. Het gaat er mij om dat ik (juist op zo’n moment) zeg wat ik ga doen en doe wat ik heb gezegd. Dat zijn ook de momenten waar ik mijn pedagogische macht wel inzet om bijvoorbeeld te eisen dat de vechters allebei een andere kant op te gaan en eerst gaan afkoelen. Pas als ze dan weer rustig zijn (en ik ook) kan het gesprek gestart worden over oorzaak, het gevolg en de oplossing van het conflict. Tijdens de ruzie sta je met z’n allen vaak ‘uit contact’. De ‘goede aanraking’ is pas weer mogelijk als we rustig zijn. Voor het oplossen van het conflict spreekt Gordon (1970) dan over de ‘geen-verlies-methode’, maar ik zie zijn methode, die je kan gebruiken om een oplossingen te vinden met respect voor elkaar, liever als ‘blijf in contact met elkaar-methode’.
In contact blijven
Tja, na al die tekst is mijn conclusie over hoe ik ‘in contact’ wil blijven samen met het kind dus eigenlijk heel kort en krachtig: Zorg voor het juiste contact, op het juiste moment, ook gezien vanuit het kind. Houd altijd rekening met de grenzen van het kind, en die van jezelf. Kijk en luister actief naar het kind en als je het even niet weet, vraag het dan gewoon. Zorg voor veiligheid en zorg ook dan zoveel mogelijk voor de ‘goede aanraking’ en blijf respectvol naar elkaar toe, zonder oordelen. Het gedrag van het kind kan onacceptabel zijn, maar het kind zelf sluit je binnen. Ik eindig met een voorbeeld van mezelf. Daar waar ik dacht mijn 12 dagen oude kind te verliezen hadden we behoefte om elkaar aan te raken. Ook daarna, toen het als een wonder toch steeds een stapje beter ging, bleven we met hem praten en waar het kon smeerden we hem in met zalf en knuffelden we met hem. Het moment dat hij weer in onze armen kon en mocht liggen vergeet ik mijn leven niet meer. Ik denk dat we door onze geestelijke en lichamelijke aanraking zoveel liefde konden geven, ondanks de beperkte ruimte die we, door zijn operatie, hadden. We boden (en bieden) hem een veilige haven, waarin hij en zijn broer zichzelf mogen zijn, en waarbij iedereen in hun wereld een steentje bij kan dragen aan het ‘goede contact, op het juiste moment, ook in de ogen van het kind’.
Bibliografie
Gordon, T. (1970, 2015). Luisteren naar kinderen. Van contact naar verbinding binnen het gezin. Uitgever: Kosmos Uitgevers
Herpen, M. van, (2014). Ik, de leraar. Driebergen: hetkind
Korczak, J. (2007). Het recht van het kind op respect. Amsterdam: SWP uitgeverij en R. Görtzen
Mark, S. (2015). Pedagogisch contact. Verbondenheid door aanraking. Uitgeest: Centrum voor Pedagogisch contact
Martens, R. (2019). We moeten spelen. Wat onderwijs aan een verkenning van onze natuur heeft. Driebergen: NIVOZ
RTL Nieuws (2019). Te weinig mannen in de kinderopvang: ‘Alles voelt beladen in die functie’. Opgevraagd van https://www.rtlnieuws.nl/editienl/artikel/4614106/te-weinig-mannen-de-kinderopvang-ze-hebben-het-gevoel-dat-ze-extra
RTL Nieuws (2019). Undercover op dark web: misbruikbeelden honderden Nederlandse kinderen in online netwerken. Opgehaald van https://www.rtlnieuws.nl/nieuws/nederland/artikel/4702981/misbruikbeelden-honderden-nederlandse-kinderen-gedeeld
Sluijter, M. (2013). Aanraken een levensbehoefte. Tactiele contacten in de opvang en op school. Amsterdam: Uitgeverij SWP
Stevens, L. (2002). Zin in leren. Antwerpen – Apeldoorn: Garant-uitgevers n.v.
Winter, M. de, (2011). Verbeter de wereld, begin bij de opvoeding. Amsterdam: Uitgeverij SWP